19

‘Het schijnt dat ze achter mijn rug om al weken met hem omgaat,’ zei Rex. ‘Ze zegt dat ze elkaar in de metro tegenkwamen, en dat hij haar toen zijn excuses aanbood en ze hem vergaf. Net zo makkelijk. Volgens haar was het puur toeval dat ze elkaar tegen het lijf liepen.’

‘Misschien was dat ook zo,’ zei ik.

‘Bullshit. Ik zie hem er wel voor aan dat hij haar heeft achtervolgd tot hij zijn kans schoon zag.’ Ik moest denken aan de gestalte die het bos in was gevlucht, maar nu was het te laat om te zeggen dat ik hem had gezien. ‘Wat kan ik doen? Wat kan ik eraan doen?’ In een obsessief gebaar haalde hij keer op keer zijn handen door zijn haar, van zijn slapen tot aan zijn achterhoofd.

‘Persoonlijk vind ik dat we ze gewoon hun gang moeten laten gaan,’ zei ik. ‘Je weet hoe ze is. Hoe vaker je haar vertelt dat Guy een slechte invloed op haar heeft, des te aantrekkelijker zal hij voor haar worden. Daarom heeft ze niet tegen je gezegd dat ze met hem omging. De nieuwigheid gaat er waarschijnlijk snel genoeg af nu het geen groot, spannend geheim meer is.’ Dat zei ik allemaal wel, maar zelfs in mijn eigen oren klonk het als gezwets, en Rex trapte er niet in.

‘Ze was heel overtuigend,’ zei hij. ‘Dan zei ze dat ze koffie ging drinken met Rachael, terwijl ze in werkelijkheid naar hem toe ging.’ Hij goot het laatste restje uit de fles in zijn glas. Zijn lippen en tong waren roodgekleurd van de wijn en over zijn tanden lag een donkerblauw waas. Ik vroeg me af of dat eigenlijk wel zijn eerste fles van die avond was. Ik pakte hem het glas af en dronk het leeg.

‘Uitgerekend wij kunnen haar moeilijk op haar kop geven omdat ze een geheime relatie heeft,’ zei ik.

‘Dat was iets heel anders. Om te beginnen heb ik je de eerste keer niet volgestopt met drugs, verkracht en voor dood achtergelaten.’

‘Hij heeft haar niet in het bos achtergelaten,’ zei ik. ‘En ik denk dat “verkracht” een beetje overdreven is…’ Ik dacht aan de autorit van het theater naar huis, toen Biba me had toegefluisterd dat ze popelde om seks te hebben met Guy, en ik was ervan overtuigd dat er geen dwang bij was komen kijken.

‘Dat verandert niets aan het feit dat hij ervandoor is gegaan,’ zei Rex. ‘En het is ook om een andere reden heel anders dan jij en ik. Hij neukt haar alleen maar. Hij is niet verliefd op haar.’

Rex’ paniek kwam voort uit een gevoel van onvermogen. Hij was niet bij machte de man te verjagen die hij als een bedreiging voor zijn zusje en zelfs zijn huis beschouwde. Maar hij durfde haar niet strenger aan te pakken dan hij al had gedaan. Dat wist ik, en daarom was het niet moeilijk om zijn volgende vraag te voorspellen.

‘Wil jij niet met haar praten?’ vroeg hij. ‘Naar jou luistert ze wel.’

Het zou een tijdje duren voordat ik de kans kreeg. Het huis had nu vier bewoners in plaats van drie, en vanaf die avond veranderde de dynamiek ingrijpend. Mijn komst ging gepaard met veel tromgeroffel, een belangrijke beslissing en een gewichtige aankondiging, en daarmee vergeleken was de daadwerkelijke gebeurtenis – nonchalant een tas vol bezittingen in de auto gooien – nogal een anticlimax. Guy deed het precies andersom. Zijn komst werd nooit officieel aangekondigd of besproken, misschien omdat Biba daar te slim voor was, misschien omdat het echt zo spontaan en natuurlijk gebeurde. Hij had ons ooit verteld dat hij uit Ladbroke Grove kwam, en we wisten dat hij om de paar dagen een paar uur verdween. De zeldzame keren dat hij het over zijn flat in West-Londen had, liet hij doorschemeren dat het in feite een soort kraakpand was, een lijmkit bevolkt door gangsters en drugsdealers. Voor details voelde Guy zich te goed. In welke buurt de flat precies stond en wie er nog meer woonde zei hij nooit. Hij bleef net zo vaag en ontwijkend als op de eerste avond dat hij bij ons was geweest.

De stilte was het eerste wat eraan ging. De rust die Rex en ik zo koesterden werd verdreven door het constante gedreun van trance en techno. Guy verplaatste de boxen van de stereo naar het terras en kwam op een dag langs met een stereotoren die hij op Biba’s kamer installeerde, zodat hij overal waar hij ging de versterkte beat kon horen. Guys muziek achtervolgde Rex en mij tot in de kelderkeuken en zelfs tot in mijn slaapkamer op zolder. Hoewel Guy bijna al zijn tijd doorbracht in Biba’s slaapkamer, liet hij in het hele huis zijn spullen slingeren. In de badkamer trof je sportschoenen van hem aan, in de woonkamer een muziektijdschrift, in de hal een lp-tas, over de rugleuning van een stoel een jas, en in het laatste vertrek waar hij was geweest altijd een platte, zwarte mobiele telefoon. Mobieltjes begonnen gewoon te worden voor mensen die ik nog steeds als ‘de volwassenen’ beschouwde, mensen met een baan die overeenkomsten moesten uitonderhandelen en geld moesten verdienen, maar onder studenten en heel jonge mensen waren ze nog altijd een zeldzaamheid. Guy was mijn eerste kennis die er een had. Hij had hem altijd bij zich. Het was een lachwekkend primitief ding vergeleken met wat we vandaag de dag hebben, een prototype eigenlijk nog, maar in mijn ogen en die van Rex was het desondanks een futuristisch apparaat. Guy gebruikte hem nooit om zelf mee te bellen – daarvoor gebruikte hij de vaste lijn – maar bij de zeldzame gelegenheden dat hij werd gebeld, schoof hij omstandig de antenne uit, drukte met zijn duim op een knopje en verliet de kamer om in alle beslotenheid ‘zaken te doen’. De tuin was zijn favoriete plek om als geïmproviseerd kantoor te gebruiken. Vanaf het terras bij de zitkamer zag ik hem vaak met zijn hand tegen zijn oor gedrukt heen en weer lopen door het gras, dat tot aan zijn middel kwam. Aan de andere kant van het hek zou hij meer privacy hebben gehad, maar voor zover ik weet was zijn eerste ongelukkige uitstapje onder de bomen ook meteen de laatste keer geweest dat hij zich in ons deel van het bos waagde.

Op een dag kwamen we uit Highgate Village thuis en troffen we de witte pitbullterriër aan, vastgebonden aan het hekje om de voortuin, zodat zijn domein zich uitstrekte van het trapje tot aan de stoep. Een gezin stak de weg over om het beest te ontwijken, en zelf waren we te bang om langs hem heen te rennen, met als gevolg dat we achterlangs via het bos het huis in moesten.

‘Dat doet de deur dicht,’ zei Rex toen ik een splinter in mijn vinger kreeg omdat ik me door het gat in de schutting moest wurmen. Mijn vingertopje was rood en bloed sijpelde uit het piepkleine wondje. ‘Ik ga naar boven om hem eens flink de waarheid te zeggen.’ Maar tegen de tijd dat hij de splinter uit mijn vinger had gepeuterd, was alleen Biba nog thuis.

‘Het is alleen maar voor vandaag,’ zei Biba gewichtig. ‘Hij had die hond nodig ter bescherming.’

‘Als hij ook maar iets of iemand meebrengt naar mijn huis waar we ellende mee kunnen krijgen, dan bel ik de politie,’ zei Rex. ‘Ik meen het, ik doe het echt.’ Later die avond trof ik hem op handen en knieën op het stoepje aan, waar hij hondenpoep aan het wegschrobben was. Toen hij klaar was, goot hij zijn emmer leeg. Het zeepwater stroomde als een waterval over het trapje, en het plaveisel rook nog dagen naar ontsmettingsmiddel met bloemengeur.

Wanneer Guy geen vage zakelijke overeenkomsten aan het sluiten was of op dieren paste die volgens de Wet op Gevaarlijke Honden verboden waren, werd hij het liefst ontzettend stoned en ging hij door een fotoboek zitten bladeren, een album vol luchtfoto’s van Groot-Brittannië dat hij ergens in het huis had gevonden. Nu en dan sloeg hij een bladzijde om, bestudeerde de betreffende foto een paar minuten lang zwijgend en bedachtzaam, knikte en zei iets in de trant van ‘gestoord’ of ‘bizar’. De foto’s hielden zijn aandacht zo lang vast dat hij misschien drie of vier bladzijden per dag kon bekijken. Op de foto waardoor hij op dat moment werd gebiologeerd was Beachy Head in Sussex afgebeeld, een witte, met gras bedekte klif vlak bij een rood-wit gestreepte vuurtoren. Hardop mompelend las hij het onderschrift voor, waarin werd uitgelegd dat het niet alleen een prachtige plek was, maar ook een van de populairste plekken in het land om zelfmoord te plegen. Dat trok onmiddellijk de aandacht van Biba, die aan zijn voeten zat, maar snel naast hem ging zitten.

‘Tja, als je toch zelfmoord wilt plegen, doe je het op zo’n plek, niet soms?’ vroeg ze. ‘Ik zou mijn mooiste jurk aantrekken en elegant mijn dood tegemoet zweven. Verreweg de meest romantische manier.’

Ik wist dat Rex weg was, maar toch keek ik snel om me heen om me van zijn afwezigheid te overtuigen. Mijn gezicht was kennelijk vertrokken van ontsteltenis, want Biba lachte en zei: ‘Ach, toe, Karen. Stiekem hebben we allemaal toch weleens nagedacht over hoe we zelfmoord zouden willen plegen?’

‘Nee!’ zei ik, en ik meende het, maar maanden later echoden haar woorden tussen de bergen van Zwitserland, telkens wanneer ik op een hoge brug boven een verleidelijke, ijskoude, kronkelende rivier stond. Ik hoorde de voordeur opengaan. ‘Daar komt Rex aan,’ zei ik. ‘Hou er alsjeblieft over op.’

‘Ja, oké. Jemig,’ zei ze met rollende ogen. Ze sloeg de bladzijde om naar een foto van Stonehenge in de zomer.

‘Maf,’ zei Guy, starend naar de staande stenen. ‘Ziek.’

We stonden aan weerszijden van de waslijn.

‘Daarstraks klopte ik op de deur van haar slaapkamer om het beddengoed mee te nemen en toen wilde ze me niet binnenlaten. Hij zei dat ik moest oprotten en dat liet zij gewoon toe,’ zei Rex terwijl hij efficiënt een reusachtig dekbedovertrek met paisleymotief van de lijn haalde. Samen vouwden we het op: twee stappen naar elkaar toe, twee stappen naar achteren, alsof we een elizabethaanse pavane dansten. ‘Drie weken heeft ze ze al niet verschoond,’ zei hij met een houten wasknijper in zijn mond. ‘Drie weken is hij er al.’

‘Hij houdt het langer vol dan ik had verwacht,’ moest ik toegeven. In elk geval was Rex inmiddels in staat kalm te blijven wanneer hij het over Guy had.

‘Ik zal hem nooit vertouwen,’ zei hij. ‘Maar dat ik hem niet mag is niet het enige probleem. Ik mis haar. Ik mis ons. Wij drietjes samen.’

‘Ik ook,’ zei ik.

‘Hij moet weg,’ zei Rex. ‘Het kan me niet schelen hoe, maar hij moet weg.’

De muffe rook die uit Biba’s kamer kwam vulde de hele overloop. Daar hing hij als een vormeloze geest die rondspookte tussen haar kamer en die van Rex. We gooiden alle ramen zo ver mogelijk open, maar er kwam geen briesje binnen dat de rook kon verdrijven.

Zelfs als allebei de slaapkamerdeuren dicht waren, waren hun stemmen duidelijk hoorbaar. Voortaan vrijden Rex en ik niet meer in zijn slaapkamer aan de overkant van de gang, maar trokken we ons terug in mijn kamer op zolder.

‘Ik kom vanavond niet thuis, dus je hoeft niet op te blijven,’ zei Biba. Ze droeg een lange bruine jurk met een soort tribalpatroon en oorbellen van houten kralen en veertjes. De kleren waren gemaakt voor een donkere, voluptueuze vrouw als Nina. Biba zag eruit als een totempaal, maar zoals altijd wist ze de indruk te wekken dat deze look binnenkort zou doorbreken als de nieuwe trend.

‘Waar ga je naartoe?’ vroeg Rex.

‘Naar een feestje met Guy,’ zei ze. Daar had ze me niets over verteld. ‘We kunnen met iemand meerijden, hij staat al voor de deur. Jammer dat er niet genoeg ruimte in de auto is voor jullie tweeën, maar jullie willen vast toch liever alleen zijn.’ Eigenlijk zou ik niets liever willen dan met Biba naar een feestje gaan. Ik vond het vreselijk dat ik niet was uitgenodigd, maar ik was te trots om te smeken.

Verborgen achter een van de sari’s die nog steeds voor het raam aan de voorkant van het huis hingen keek ik toe terwijl Biba onelegant achter in een gebutste en gedeukte zwarte sportwagen stapte. Het zou krap zijn geworden, maar er was naast haar nog best ruimte voor mij. Het gezicht van de bestuurder ging schuil onder een honkbalpetje en Guy zat op de passagiersstoel een joint te draaien. Hij keek omhoog naar het huis, en ik verstopte me achter de roze met paarse zijde als een verlegen bruidje achter haar sluier.

Het was de eerste keer in dagen dat we het huis voor onszelf hadden, en mijn teleurstelling omdat ik niet mee mocht werd al snel verdreven door verwachtingsvolle opwinding. Rex en ik konden rustig in ons blootje door het huis heen lopen en spontaan in elke willekeurige kamer vrijen. Maar hij besloot meteen dat hij zijn tijd aan het huishouden ging besteden. Misschien kon hij Guy zelf niet uit het huis verdrijven, maar hij kon op z’n minst diens rommel weghalen uit de gedeelde vertrekken, en hij ging aan de slag met een grimmige, geconcentreerde vastberadenheid die geen ruimte liet voor verleidingspogingen. Guys spullen schetsten een zeer treffend beeld van zijn persoonlijkheid en voorkeuren. Spijkerbroeken, trainingspakken en T-shirts leken over de rugleuningen van stoelen te drogen te hangen, maar alles stonk naar muffe tabak. Je zag meteen welke cd’s van Guy waren, want dat waren de enige die nog keurig in de doosjes zaten; ze kwamen op de stapel terecht. Een pakje waar ooit twaalf geribbelde condooms in hadden gezeten bevatte er nu nog maar een. De haveloze exemplaren van de NME waren nog heel, maar van het omslag van het glossy muziektijdschrift Mixmag was linksonder een hoek afgescheurd om een joint van te draaien. De bladzijden waren in stukken geknipt, keurig om de foto’s van albumhoezen heen, zodat ze konden worden gebruikt voor het verpakken van speed of cocaïne of wat hij die week ook op voorraad had gehad. Een glazen bong van het type dat werd verkocht in coffeeshops op de markt van Camden was kennelijk nooit gebruikt. De geïmproviseerde bong die hij wel had gebruikt, gemaakt van een balpen en een oud colaflesje met een laagje vies water onderin, verdween linea recta in de prullenbak. Al het andere stapelde zich in Rex’ armen op. Uit het hele huis raapte hij Guys bezittingen bij elkaar en legde ze op de keukentafel, als in een spelletje ‘Wie is de beste getuige’. Toepasselijk eigenlijk, want ik kan me die kenmerkende, belastende voorwerpen nog glashelder voor de geest halen. We stopten alles in een zwarte sporttas van Nike – ook van Guy – en zetten die in de hoek van Biba’s kamer. Hij heeft hem nooit uitgepakt. Voor zover ik weet is die tas hem niet eens opgevallen en heeft hij nooit beseft dat er in de rest van het huis niets meer van hem lag.

Die avond gingen we voor het eerst slapen zonder dat we hadden gevrijd. Ik ging naast Rex liggen en zag zijn oogwit glinsteren in het donker, maar toen ik hem wilde aanraken draaide hij zich om en deed alsof hij sliep. Toen ik de volgende ochtend wakker werd, was hij weg. Het was een zeldzaam bewolkte dag en mijn stemming paste perfect bij het weer. Drie lege koffiebekers op de tafel van de fluwelen kamer vertelden me dat Rex al een hele tijd op was. Hij liep over het terras heen en weer. Zijn voeten maakten geen enkel geluid op het groen met bronzen ausbrennergordijn dat als een toplaag over de stapel beddengoed op het terras was gespreid, maar er klonk wel een schaafgeluid wanneer zijn hakken de onbedekte stenen aan weerszijden raakten. Ik had nog nooit iemand zien ijsberen, keer op keer op keer over hetzelfde stukje grond heen en weer zien lopen. Het is alsof een deel van de overactiviteit van de geest overloopt in de spieren, wat een doelloze beweging van het lichaam veroorzaakt. Misschien is het daarom zo afschuwelijk om te moeten aanzien. De ergernis die in me opwelde was ongelooflijk heftig, een versterkte versie van de irritatie die je voelt wanneer iemand met zijn vingers op het dashboard tikt of telkens weer het knopje van een balpen indrukt. Het was een afspiegeling van Rex’ toenemende hysterie, besefte ik.

‘Godver… hou daar nou eens mee op!’ zei ik op de toon die ik Biba weleens had horen gebruiken. Tot op zekere hoogte werkte het. Hij hield op met ijsberen en begon in plaats daarvan verwoed door zijn haar te woelen. Zijn ogen waren bloeddoorlopen en zijn tanden waren ontbloot in iets wat leek op een grauw. Zijn onder- en bovenlip werden met elkaar verbonden door een draadje speeksel. Ooit had ik zijn gezicht neutraal en onopmerkelijk gevonden. Nu besefte ik dat hij niet alleen mooi kon zijn, maar ook onvoorstelbaar lelijk.

‘Ik kan er niets aan doen, ik vrees het ergste. In mijn gedachten is ze dood, Karen. Ze lijkt zo op mijn moeder, ik kan er niks aan doen, ik zie haar voor me, dood in het trapgat of aan een boom in het bos. Ik raak haar aan hem kwijt, dat voel ik. Het maakt me ziek. Straks krijg ik nog een hartaanval.’

Hij ademde snel, raspend en piepend, en ik herkende de tekenen van een paniekaanval. Ik had het een keer eerder meegemaakt toen ik in Spanje in een lift vastzat met een vrouw die de verkeerde dag had uitgekozen om over haar claustrofobie heen te komen. De stroom was even uitgevallen en drie angstaanjagende minuten lang zat ik in een piepkleine metalen ruimte opgesloten met een vrouw die me keer op keer verzekerde dat ze voor mijn ogen doodging. Toen wist ik al niet wat ik moest doen, en nu evenmin. Wel wist ik dat een papieren zakje kon helpen, op dezelfde vage manier dat de meesten van ons weten dat vrouwen in barensnood handdoeken en warm water nodig hebben. Ik besloot mijn toevlucht te nemen tot een ander welbekend foefje dat we allemaal kennen maar waarvan we hopen dat we het nooit zullen hoeven gebruiken – een klap op de wang – maar mijn hand verstijfde halverwege toen binnen de telefoon begon te rinkelen. Rex sprong er als een dier op af.

‘Dat zal Biba zijn,’ zei hij. Hij klonk alsof iemand hem probeerde te wurgen.

‘Laat mij dan opnemen,’ zei ik. ‘Jij bent helemaal overstuur. Blijf jij maar hier en… haal even diep adem of zo.’

De twee trappen tussen de fluwelen kamer en de keuken waren me inmiddels zo vertrouwd dat ik er in een paar tellen van af kon rennen. De afzonderlijke treden voelde ik nauwelijks onder mijn blote voeten.

Toen ik opnam, was de stem die ‘Hallo, schat’ zei niet de stem die ik had verwacht; hij klonk hartelijk, diep en melodieus. Het duurde even voordat ik hem kon plaatsen.

‘Nina, ben jij dat?’ vroeg ik.

‘Ik spreek met Karen, hè? Wat fijn om je te spreken. Ben je al bij ze ingetrokken?’

‘Ja,’ zei ik. Het stond me niet aan dat ze daar klakkeloos van uitging. Dat gaf me het gevoel dat Nina met Biba over mij had gepraat en dat ze samen hadden besloten dat ik haar plaats maar moest innemen. ‘Hoe gaat het met je? Waar zit je?’

‘In Tunis,’ antwoordde ze. ‘Het is hier schitterend. Ik ben hartstikke bruin en de kinderen liggen te slapen. We zitten in een vijfsterrenhotel. Dat is toch niet te geloven?’ Ik vroeg me af wie dat betaalde. ‘In de trein hebben we een man ontmoet die zei dat we een tijdje bij hem mochten logeren. Ik geloof dat hij een of ander congres bijwoont of zo. Ik weet het ook niet. Maar ik was niet van plan nee te zeggen, want dit is erg luxe na waar we de afgelopen tijd allemaal hebben overnacht. Ik moet het wel kort houden, want hij is maar heel even weg en ik weet niet of zijn vrijgevigheid zich uitstrekt tot telefoontjes naar Londen. Maar hoe gaat het met jullie? Alles goed?’

‘Ja,’ zei ik. Toen drong tot me door dat ik het had tegen de enige persoon ter wereld die het misschien zou begrijpen. ‘Of eigenlijk niet. Biba is nog niet terug van een avondje stappen en Rex is een beetje van streek.’

Nina interpreteerde mijn eufemisme feilloos. ‘Dus hij is helemaal buiten adem en hysterisch en bang dat ze dood is?’

Op dat moment kwam hij op me af, met een strak gezicht en zijn hand al uitgestoken.

‘Geef mij maar even,’ zei hij. Kennelijk hoorde Nina hem.

‘Wil je dat ik dit regel?’ vroeg ze. Ik verliet de keuken, maar bleef achter hem op de trap staan wachten.

‘Weet ik wel, weet ik wel, ik kan er niks aan doen.’ Nina’s stem ruiste aan de andere kant van de lijn, maar ik kon niet verstaan wat ze zei. ‘Met ene Guy.’ Nu viel er een langere stilte, en toen Rex weer iets zei, klonk zijn stem weer normaal.

‘Ik weet dat je gelijk hebt,’ zei hij. ‘Het valt alleen niet mee de laatste tijd. Ik heb geprobeerd met mijn vader te praten, en dat is een beetje misgelopen.’ Nog een stilte. ‘Karen? Ja, nou en of. Nee, het is fantastisch. Zij is op het moment zo’n beetje het enige goede in mijn leven.’ Toen hij antwoordde op haar volgende vraag, klonk er een glimlach door in zijn stem. ‘Ja, dat klopt inderdaad. Dank je, Nina. Hoe gaat het met de kinderen? Mag ik even met ze praten? O, nou ja. Geef je ze een knuffel van me als ze weer wakker zijn?’

Ik deed de deur achter me dicht en liet het verder aan Nina over om Rex weg te praten bij de rand van de afgrond. Ik vroeg me af of ik in de loop van de tijd ook zou leren hoe ik met zijn uitbarstingen moest omgaan, of dat hij er vanzelf overheen zou groeien. Met een steek van weemoed dacht ik terug aan mijn eerste paar bezoekjes aan Highgate, toen Rex en Nina stilletjes de rol van vader en moeder op zich hadden genomen terwijl Biba en ik als een stel wilde kinderen door het bos renden.

‘Dat was een kort gesprek,’ zei ik toen Rex met veel kabaal de hoorn op de haak legde. ‘Ik dacht dat het wel even zou duren voordat jullie waren bijgepraat. Kwam die man soms binnen?’

‘Nee. Ik wil de lijn vrijhouden voor Biba.’ Hij haalde nog eens diep adem, beheerst maar beverig. ‘Het ironische is: als ze straks thuiskomt, ben ik dolblij dat ze nog leeft, en een fractie van een seconde later word ik zo boos om wat ze me heeft laten doormaken dat ik haar wel kan vermoorden. Waarom doet ze dat toch? Hoe kan ze zo wreed zijn?’

Rex vermoordde Biba niet toen ze die middag om vijf uur thuiskwam, minus Guy en een van haar schoenen. In plaats daarvan wierp hij haar een gekwetste blik toe voordat hij zijn hoofd in zijn nek wierp en met grote passen het huis uit liep, een dramatisch gebaar dat de actrice zelf niet zou hebben misstaan.

‘Wat heeft hij nou weer?’ vroeg Biba terwijl hij de deur achter zich dichtsloeg, die meteen weer openvloog. Ik besloot haar de details van zijn hysterie te besparen.

‘Weet ik niet,’ zei ik. ‘Hoe was het feestje?’

‘Fantastisch,’ zei ze, en haar ogen werden groot als schoteltjes bij de herinnering. ‘Het was in… O, hoe heette het daar ook alweer? Ergens in het oosten. Bromley-by-Bow,’ zei ze met een verwondering die de meeste mensen bewaren voor beschrijvingen van exotische, paradijselijke oorden. ‘In een gekraakte flat op de bovenste verdieping van een huurpand. Het leek wel een scène uit The Bill. Er stond zelfs een kerel met een knoert van een hond bij de deur. De politie kwam, dus zijn we het dak op gevlucht en hebben we ons verstopt terwijl ze de flat doorzochten.’ Het misselijkmakende, onontkoombare besef drong tot me door dat Biba genoeg had gekregen van haar eigen wereldje, juist op het moment dat ik me van een plaats erin had verzekerd. ‘We hebben naar de zonsopgang gekeken en toen zijn we op de bank met de hond in slaap gevallen. Het was zo’n grote, bruin-zwarte, illegale hond die kindertjes opvreet. Hij had me zó kunnen aanvallen, maar dat deed hij niet. Je zou het geweldig hebben gevonden.’ Daar was ik nog niet zo zeker van. ‘Echt jammer dat je niet mee kon.’ Ze was oprecht vergeten dat ze me zelf niet had uitgenodigd.

‘Waar is Guy?’

‘Bezig met zaken,’ zei ze. ‘Wat heerlijk om je een tijdje voor mezelf te hebben zonder dat die vreselijke jongens ons voor de voeten lopen. Zullen we een cocktail nemen? Het is toch niet te decadent om daar nu al mee te beginnen? De zon is al over de ranok heen en zo.’

‘Wat is een ranok eigenlijk?’

‘Geen idee, schat. Kom. Ik heb zin in een martini.’ Ze haalde een fles wodka uit de vriezer en ik duikelde onder het aanrecht naast het bleekmiddel een antieke fles vermout op, met een loshangend etiket en suikerkristallen in de hals. Ze schonk twee tumblers vol.

‘Hoort het naar benzine te smaken?’ vroeg ik.

‘Eh…’ Ze haalde twee verschrompelde olijven uit een potje in de koelkast en liet ze in onze glazen vallen. Ze zonken meteen naar de bodem. Ze viste er een uit en beet erin. ‘O. Nu smaken de olijven ook naar benzine.’

We gingen met ons drankje niet op het terras, maar in de tuin zitten, waar de bomen boven ons uittorenden als levende maar stille getuigen van alles wat zich afspeelde. De buitenste blaadjes waren vergeeld omdat ze zo lang aan de zon waren blootgesteld. De mosterdgele puntjes deden het lijken of de herfst al zijn intrede had gedaan. Ik wendde me af, want ik wilde niet dat de zomer zou eindigen.